Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE5735

Datum uitspraak2002-07-24
Datum gepubliceerd2002-07-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200200228/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200200228/1. Datum uitspraak: 24 juli 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en burgemeester en wethouders van Veghel, verweerders. 1. Procesverloop Bij besluit van 20 november 2001 hebben verweerders krachtens de Wet milieubeheer aan [appellant] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet geweigerd voor een vleesvarkensbedrijf op het perceel [locatie]. Dit aangehechte besluit is op 3 december 2001 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 14 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen per fax op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 12 februari 2002. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 11 maart 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juni 2002, waar appellant, in persoon en vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en verweerders, vertegenwoordigd door ing. S.H.E. Vloet, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Bij het bestreden besluit is geweigerd vergunning te verlenen voor een inrichting voor het houden van 2.400 vleesvarkens (Groen Labelstalsysteem). 2.2. Verweerders hebben aan het besluit de gevraagde vergunning voor de vleesvarkens te weigeren onder meer ten grondslag gelegd dat sprake is van onaanvaardbare cumulatieve stankhinder. Verder hebben zij in aanmerking genomen dat voor hetzelfde perceel nog een vergunning voor het houden van fokzeugen door appellant is gevraagd, welke zij bij besluit van dezelfde datum als het bestreden besluit hebben verleend. 2.3. Appellant heeft onder meer aangevoerd dat de vergunningverlening voor het fokzeugenbedrijf niet in de weg kan staan aan het verlenen van de vergunning voor het vleesvarkenbedrijf. 2.3.1. Onder verwijzing naar haar uitspraak van 27 februari 2002, no. 200101352/2 (aangehecht), is de Afdeling van oordeel dat het in verband met de rechtszekerheid niet mogelijk is op dezelfde dag twee verschillende revisievergunningen te verlenen die, ieder afzonderlijk, het gehele perceel omvatten. De Afdeling ziet thans geen aanleiding anders te oordelen. Bij besluit van dezelfde datum als het bestreden besluit hebben verweerders aan appellant voor het onderhavige perceel een het gehele perceel omvattende revisievergunning verleend voor het houden van 450 guste en dragende zeugen (Groen Labelstalsysteem), 130 kraamzeugen (Groen Labelstalsysteem), 2.000 gespeende biggen (Groen Labelstalsysteem), 36 opfokzeugen (traditionele huisvesting) en 2 beren (traditionele huisvesting). Dit besluit is op dezelfde datum als het bestreden besluit van kracht en bij uitspraak van de Afdeling van heden, no. 200200236/1, onherroepelijk geworden. Gelet op het vorenstaande is de gevraagde vergunning in zoverre reeds terecht geweigerd. 2.4. Het beroep is ongegrond. De overige gronden behoeven geen bespreking. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, en mr. Th.G. Drupsteen en mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat. w.g. Boll w.g. De Vink Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2002 154-373.